Communicatiebureau Puntjes op de i is gevestigd op de zevende verdieping van een bedrijvencomplex van acht verdiepingen. ’s Ochtends stroomt het pand vol met werknemers van verschillende bedrijven. Spitsminuut is één voor negen. Voor een paar duizend euro per maand produceren ze hier acht uur per dag beelden, praatjes en tekst. De werknemers gaan door een draaideur. Een soort tredmolen, maar dan horizontaal. Daarna een poortje. Iedereen groet de receptionist. Ledige, plichtmatige groeten die zich zelden ontwikkelen tot een gesprek. De ene helft neemt de trap, de andere de lift. Daar geldt de etiquette dat je knikt of groet. Ook bij het uitstappen. Tussen die momenten is het zaak strak voor je uit te kijken.
De intimiteit van de lift verraadt alles: zweet, drank, rook, al dan niet geneutraliseerd met deo of parfum. De lift gebiedt dus afstandelijkheid, tenzij je een directe collega tegenkomt. De ‘goedemorgen’ moet dan opgevolgd worden door een geveinsde interesse naar elkaars welbevinden. Daar komt liftangst vandaan: de vrees dat persoonlijke ruimtes met elkaar reageren. Sociale dwang die in ernst weinig onderdoet voor verkrachting in eigen huis. De deuren zijn overigens niet sneller te sluiten met dat ene knopje. Alleen voor je gevoel gaan ze dan gauw dicht. In de duistere wereld van het liftwezen het best bewaarde geheim: verraad omwille van de doorstroming.
Om toch in mijn eentje in de lift te kunnen staan, kom ik altijd pas om kwart over negen. Een kwartier later dan in mijn arbeidscontract afgesproken. ‘Te laat’ zou ik het liever niet willen noemen. Eigenlijk is het strak op tijd. Als een kantoorelastiek, zo ver mogelijk uitgerekt. Bij twintig minuten knapt het, dan zegt collega Diederik ‘goedemiddag’ of manager Hendrik Jan zucht naar de klok. Toen ik aangenomen werd, nu drie jaar geleden, vroeg ik hoe hij gewoonlijk aangesproken wordt. Met Hendrik of met Jan? ‘Hendrik Jan,’ zei Hendrik Jan. ‘Annemiek, de secretaresse, noem ik toch ook niet Anne? Fonetisch bekeken is Hendrik Jan gewoon een drielettergrepige naam. Net als die van jou, tel maar mee: Sá mú èl.
Fonetisch bekeken is Hendrik Jan een overjarige corpsbal. Hij verkeert in de veronderstelling dat het er niet om gaat wat je zegt, maar hoe je het zegt. Met een aardappel in de keel windt hij zich in praatjes voor de vaak op over de service in een sterrenrestaurant, gekuch in de schouwburg en populistische politici. Wordt hij niet geïnterrumpeerd, dan mondt zijn smalltalk steevast uit in grootspraak. Dan bazelt hij dat offreren voor outsiders is. Dat hij de secretaris-generaal van het ministerie, JP de SG, kent sinds zijn corpstijd. Dat hij de beste man aan zijn jasje zal trekken op de roeivereeniging, gespeld met een aanstellerigere ‘e’ extra. Ik heb daar voorkennissen, pocht hij over die peddelclub. De corpsstudent speelt net zo lang de man met de grote bek tot hij het is, meende Harry Mulisch. Hendrik Jan is al voorbij de volgende fase: hij speelde net zo lang de man met gezag tot hij het kreeg.
Draagvlak voor zijn onverdiende managementpositie zoekt Hendrik Jan in de ogen van de jongste bediendes. ‘Vrinden onder elkaar,’ knipoogde hij de eerste maanden naar mij. In het begin lachte ik schaapachtig mee, al snel met kiespijn. Was het niet spreekwoordelijk, dan onderging ik zijn gebral als een onverdoofde wortelkanaalbehandeling. Gillend van de pijn, kotsend van kapsones. Omdat ik het allemaal opkrop, ga ik vanbinnen langzaam dood.
Wel aardig dat hij niet zeurt als ik iets later ben. ‘De eerste hbo’er met een academisch kwartiertje,’ zo stelde hij me eens voor op een bedrijfsborrel. Alsof academici meer recht hebben op te laat komen dan mensen met een praktischer opleiding. Die opmerking neem ik hem niet kwalijk, wel de reden waarom hij me toen introduceerde bij een of andere accountmanager. Verderop stond namelijk iemand hoger in de hiërarchie te brallen en met mij in de buurt zag hij zijn kans schoon om het accountgeval te dumpen. De man bleek geen zin te kunnen uitspreken zonder een woord van de Amerikanen te lenen. Ik voelde aandrang hem helemaal in elkaar te redigeren, misschien dat hem dat zou triggeren het voortaan bij zijn moerstaal te laten. Vanwege mijn zelfdestructieve vorm van zelfbeheersing kwam het daar weer niet van.
Gelukkig loste Diederik me af, door Hendrik Jan geprezen omdat hij de taal van de klant spreekt. ‘Spiegelen, spiegelen, spiegelen,’ doceerde onze manager eens. Diederik neemt dat nogal letterlijk: hij gaat niet alleen mee in het geblaat, maar zit ook aan zijn kin als Hendrik Jan dat doet. Diederik, dacht ik vorige week in een vergadering. Je moet achteroverleunen, dat doet de chef nu ook. Nee, die woorden lagen niet op het puntje van mijn tong, maar gistten in een donker hoekje van mijn brein. Waar wrok gefermenteerd wordt tot wraak. Althans, tot een voornemen daartoe. Hoe vaker Diederik spiegelt, hoe dieper de tandafdrukken in mijn balpen. Ik verbijt me niet, ik bijt. Helaas vooralsnog niet in Diederik.
Ik zou er goed aan doen me op de volgende bedrijfsborrel flink te bezatten. Dan durf ik Diederik te confronteren met zijn spiegelreflex. Dusdanig dat hij in het afleren daarvan een dwangneurose ontwikkelt: doet Hendrik Jan zijn benen over elkaar, dan hij snel zijn armen. Conformisme in crisis. Was ik academicus, dan had ik erop kunnen promoveren. In gedachten klier ik Diederik net zo lang totdat zijn spiegeltje knapt. In gedrag houd ik me op de vlakte. Ideeën werk ik het liefst in mijn eentje uit, want stel je voor dat ze kapotvergaderd worden door de Diederiks op deze wereld. Valt mijn product in de smaak, dan strijkt Hendrik Jan de eer op. Zit niemand erop te wachten, dan ben ik weer te solistisch bezig geweest. Je functioneert niet goed in de groep, hoor ik vervolgens in het functioneringsgesprek. De groep laat mij niet functioneren, moet ik dan terugzeggen. Maar dat bedenk ik later pas.
Frustreren is iets wat je jezelf aandoet, zeggen psychologen. Daar ben ik het niet helemaal mee eens. Frustreren doe je in de eerste plaats een ander aan. En getuige de zelfingenomen houding van de mensen waar ik me het meest aan erger, geeft dat telkens een shot geluk. Miljoenen euro’s aan belastinggeld gaan jaarlijks op aan geestelijke gezondheidszorg voor gefrustreerde werknemers, terwijl je met een fractie ervan klaar bent als je alleen de managers behandelt die hun ondergeschikten frustreren. De wetenschap ontdekte jaren geleden al dat psychopathie vooral voorkomt bij leidinggevenden. Moordenaar of manager – hadden ze maar voor dat eerste gekozen, daar staat tenminste nog een gevangenisstraf op.
Mijn werkplek is het netst van de afdeling. Ik waak ervoor dat de onrust in mijn hoofd niet tot uiting komt op kantoor. Hier ben ik alert op streken van haantjes en mantelpakjes. Enkel de toren koffiebekers verraadt dat ik daarvoor wat pep nodig heb. Tot interactie ben ik vandaag weer nauwelijks in staat. Hoewel me dat ongetwijfeld kwalijk wordt genomen, is het goed voor de productiviteit. Als een os ploeg ik me door het marketingproza van bedrijven die de wereld almaar huichelachtiger maken. De ene na de andere folder maak ik persklaar, terwijl de rest van de afdeling elkaar continu bevraagt over dingen die ze best in hun eentje kunnen uitdenken. Hoe zou jij je veters strikken, vroegen ze ongetwijfeld hun partner vanochtend. Een lus in de linker- of de rechterveter? Enkele of dubbele knoop?
Hoe gestudeerder deze kenniswerkers, hoe vaker ze over van alles en nog wat een vergadering beleggen. Niet omdat het product daar beter van wordt, maar omdat ze zo graag naar zichzelf luisteren. Des te babbelzieker je hier bent, des te sneller je promotie maakt. Zou ik daartegen protesteren, dan krijg ik vast en zeker de sneer dat kantoor een sociaal gebeuren is. Maar ik begrijp niet wat er zo sociaal aan is om de stille krachten het meeste werk te laten verzetten. Was ik minister van Onderwijs, dan zou ik direct een streep zetten door al dat projectwerk op academies die opleiden tot vergaderfuncties. Zelfstandig nadenken, zelfstandig werken, dát zou weer eens beloond moeten worden. Wil je praten onder werktijd, ga dan maar meubels maken. Het wrange is dat juist de mensen in een praktische baan op hun donder krijgen als ze de sfeer erin proberen te houden. Dat is namelijk hun privilege niet. Lopen ze ’s avonds op Facebook leeg over het gekonkel in politiek Den Haag, dan krijgen ze een standje van een D66-rechter. Je mag je mening uiten, vonnist zo’n magistraat dan, maar alleen als je die eloquent onder woorden kunt brengen. Kun je dat niet, dan krijg je straf. Want zolang de peilingen niet zijn omgezet in zetels is zelfs democratie een privilege voor nette mensen.
In de loop van de middag krop ik weer genoeg woede op om er een ingezonden brief uit te rammen. De krant die Hendrik Jan op zijn bureau heeft laten slingeren is wederom mijn target. Niet om te verscheuren, maar om de redactie te mailen over het dedain dat ze tentoonspreidt over populisten en hun groeiende groep volgers. Nergens wordt zo gegruweld van ‘het volk naar de mond praten’ als in het blad voor hogeropgeleiden dat het liefst iedereen met een boerenverstand het stemrecht zou afnemen. Journalisten die de vinger niet meer aan de pols van de samenleving houden, maar enkel commentaartjes tikken over welke mening wel of niet deugt.
‘Geachte redactie,’ schrijf ik. ‘Al bladerend in uw krantje, viel me op dat u er een sport van maakt kiezers van niet-traditionele partijen de lelijkste etiketten op te plakken: wrokkigen, laagopgeleiden, xenofoben, onderbuik en verliezers van de globalisering. Hun held noemt u een “populist” terwijl neerlandicus Robbert Wigt – met de Van Dale in zijn hand – nog zó waarschuwde voor de minachtende connotatie van dat begrip. Tot zover uw “neutrale” verslaggeving. Uw hofcolumnist liet zich hélemaal kennen. In een tirade tegen een gezonde beleidswijziging van de publieke omroep, schreef hij: “Die gaat nu nog meer voxpopjes uitzenden met mongolen die zeggen dat er een piemel in moet. En dan moeten wij begripvol knikken teneinde de woede bij deze stemgerechtigde randdebielen niet te onderschatten.” Badend in zijn elitaire gelijk, wees hij ook nog eens op de “democratische verkiezing van Hitler”. Alsof de mensen die het kartel van gevestigde partijen en mainstream media niet meer pikken allemaal fascisten zijn!
Een andere ingezondenbrievenschrijver, Jaap Plaisier is zijn naam, wreef u deze uitschieters al eerder onder uw neus, maar zijn aanklacht moest ik teruglezen op zijn eigen blog omdat hij weer eens afgewezen was. Wie kaatst moet de bal verwachten, zeggen ze bij mij in de kroeg. Maar als ú kaatst, prikt u de bal die terugstuitert gewoon lek! Daarom vraag ik het u nog maar eens: is dit werkelijk de modus operandi van de “kwaliteitskrant” voor bestuurlijk en rechtsprekend Nederland? Of praat u enkel de gediplomeerde abonnees naar de mond uit angst deze harde kern, geradicaliseerd in ons-kent-ons-kringetjes, ook nog van u te vervreemden?
Nog iets: spreekt u over “het volk”, dan plaatst u uzelf erboven. In de DSM, het handboek van psychologen, komen we dan tot een ernstiger diagnose dan de frustratie die u de gewone burger verwijt, namelijk een stuitend gebrek aan empathie! Het is úw borrelcircuit dat het land in crisis bracht, niet de horigen die zich het schompes werken voor uw welzijn. Het is dat deze “onderbuik” het hart op de goede plaats heeft, anders was het Binnenhof allang bestormd. Doe uw werk: beschrijf onze dromen in plaats van ons uit te maken voor mongolen. Barricadeer de kolommen niet, maar stel ze open voor onze zorgen. Goed begin is het afdrukken van deze brief, maar dat durft u waarschijnlijk weer niet. Ik zeg u dit: al is uw minachting voor gewone burgers nog zo groot, de democratie krijgt u toch wel klein! Het tij keert zich tegen u, dus wie is hier nou de verliezer?’
Mijn onderbuik, zoals de krant het niet-geabonneerde verstand noemt, is weer leeg. Het kantoor ook. Ik moet maar eens op huis aan. Tegen zevenen gebruik ik de brandtrap om het pand te verlaten. Strak van de cafeïne fiets ik naar huis. Een tocht vol verleidingen. Bruine kroegen waar ik me vol kan laten lopen. Tafels met Perzische kleedjes, een bar met groeven, waar doorgetapt wordt tot je van je kruk valt. Dat is mijn natuurlijke habitat. Alleen dáár kan ik me ontspannen tussen de medemensen begeven. De remmen loslaten, gierend uit de bocht vliegen. Helaas kan dat alleen op vrijdag en zaterdag. Doe ik het doordeweeks, dan moet ik me ziek melden. Iemand met een kater op kantoor is aangeschoten wild, dat laat ik me echt niet gebeuren. Een nacht doorhalen vergt een dag uitslapen, dat is mijn regel. Ook voor geestelijk herstel. Nee, ‘herstel’ is niet het juiste woord. Ik moet de man die ik ’s nachts was, die in iedereen een vriend of vriendin zag, uitschelden. Al het leven dat hem niet gegund is eruit schoppen. Knevelen tot kantoormeubilair. Pas dan kan ik weer de Puntjes op de i zetten.
Het is gelukkig al donderdag. Morgenavond mag de geest weer uit de fles, nu nog niet. Geruisloos open ik de voordeur van mijn huis. Een die ik deel met de onderbuurvrouw. Ik raap de post voor haar op, filter de reclame en een aan mij geadresseerde deurwaardersbrief eruit. Zou ze aanstalten maken om naar buiten te lopen, dan was ik snel weer de straat op gevlucht. Ik maak er een sport van mijn buurtgenoten te ontwijken. Bij mij moet je niet aankloppen als je suiker op is. Zet dan liever meteen een koevoet tussen de deur. Dan heb ik recht op noodweer. Dat is allemaal niet persoonlijk bedoeld, want ik heb het beste met de buren voor, maar het ontbreekt me gewoon aan geestelijke energie na een dag kantoorgekloot. Beter kan ik het op weg naar huis al op een drinken zetten, dan zou ik ze niet alleen groeten, maar ook een knuffel geven.
Ik schuif een pizza in de oven-magnetron. Ik geef op het display aan dat de pizza een pizza is, dat de pizza bevroren is en dat de pizza 350 gram weegt. Na vier minuten begint het apparaat te piepen. Vet, weke tomaten, plastic kaas. Ik moet het wegspoelen met bier, maar heb dat nooit op voorraad. Eenmaal in huis, gaat het op. De zelfbeheersing die ik op kantoor bewaar, verlies ik na mijn eerste slok. Bier is jaren houdbaar, maar mijn hoofd rekent anders. Nu, nu, nu. Meer, meer, meer. Dat zijn zo ongeveer de variabelen in mijn drankzuchtige vergelijking.
Ik kan natuurlijk bij de avondwinkel een sixpack halen. Zes bier is te overzien. Maar dan moet ik langs café Het Schippertje. Straks maak ik daar weer vrienden voor een nacht, lotgenoten die dóór willen: het centrum in, de kroegen leegdrinken die doortappen totdat de vogeltjes beginnen te fluiten. Ik kan daar geen nee tegen zeggen, daarom blijf ik binnen. Mijn redding zou natuurlijk een gezin zijn. Een vrouw die begint te tieren als je te laat bent voor het eten, een kind waar je achteraan moet vangen totdat het bedtijd is. Dan zou ik aan huis gekluisterd zijn. Ik heb zo’n sociale gevangenis nodig, maar hoe leg je zoiets uit op een datingsite? Als ik mezelf uitleg, rennen de vrouwen gillend weg. Beter kan ik het allemaal eens opschrijven in een roman. Dan lieg ik gewoon dat het fictie is. Dan houd ik voor de buitenwacht vol dat kantoor wél mijn natuurlijke leefomgeving is. Maar dat is het natuurlijk niet, het is mijn dagopvang. Stel je voor dat ik ook nog de zorg had over de structuur tussen kwart over negen en zes uur. Ik mag me in mijn handen knijpen met deze baan: ik word gemanaged en krijg er nog voor betaald ook. Enkel de vrije uren vergen de nodige discipline.
Was het maar oorlog. Onderworpen aan een avondklok zou ik het wel laten om op stap te gaan. Toch hunker ik naar vrijheid. De meeste burgers hunkeren daar helemaal niet naar. Die debatteren zich een ongeluk over hoe moslims zich moeten schikken naar hun vrije samenleving. Een farce dus, die vrijheid. Geregelder dan dit krijg je een land niet. Was het maar oorlog, dan had ik recht op verzet. Nu leef ik onder de tirannie van gebruiken waar de elite consensus over bereikt heeft. Hoewel mijn ingezonden brieven zelden de krant halen, heeft Hendrik Jan de afgelopen jaren al vijf systeemondermijnende pareltjes van mij gemist. Had hij ze gelezen, dan was ik ontboden in het kamertje voor de moeilijke gesprekken. Misschien zou ik hem dan ook de tig afgewezen opinies voorhouden, vooral die over de angstcultuur op de werkvloer, geïnspireerd op het communicatiebureau, maar ik weet niet of ik dat wel durf.