Proloog

Luchthaven Rebstock, Frankfurt, 27 augustus 1930

Op een onverharde landweg probeert een metallic-zwarte taxi de vaart erin te houden. De moeilijk begaanbare route dwingt de chauffeur tot een lage snelheid. Op de achterbank zit Ellen Espenschied, een slanke, elegant geklede jonge vrouw met donkerblond haar. Door het geluid van de auto heen, zwelt een zware bromtoon aan. In de vrijwel wolkeloze blauwe lucht heeft een vliegtuig de landing reeds ingezet. Op het voorbijtrekkende land is een boer een het hooien. Hij onderbreekt zijn werk om even naar boven te kijken. De zon schijnt fel deze ochtend. De hooibalen glinsteren.

Ellen is op weg naar Rebstock, een Zuid-Duits plaatsje waar onlangs een luchthaven is gebouwd, één van de eersten in het land. De chauffeur kijkt een fractie van een seconde in zijn achteruitkijkspiegel. ‘Over enkele ogenblikken zijn we op uw bestemming, mevrouw.’ Zijn passagier maakte een nogal gespannen indruk. Ongetwijfeld vliegangst, wat heel begrijpelijk is voor die ongewone manier van vervoer. De hoop op een geanimeerd gesprek heeft hij allang opgegeven. Op eerdere vragen had zijn passagier steeds kort en plichtmatig geantwoord. Voor de ingang van de vertrekhal, die eruitziet als een enorme houten loods, helpt hij haar met uitstappen. Koffers heeft ze niet, alleen een handtas.

Eenmaal binnen betreedt Ellen de toekomst. Blinkend meubilair en moderne reclameposters die het vliegen voorstellen als het nieuwe normaal. Dames met tula-hoedjes op, heren in tweedpak. Haar hartsvriendin Elisabeth had Ellen onlangs al in geuren en kleuren verteld over haar luchtdoop. En dan vooral over die deftige medereizigers, een gezelschap van goede komaf, belangrijke politici en uiterst succesvolle zakenlieden. Welgestelde burgers die het vliegen omarmden als hun levensstijl, een dynamische die resoluut brak met de oubollige wereld van voor de Keizer. Vervoer per vliegtuig werd zoiets als hippe jazz op feestjes, dames met jackets en bebopkapsels. Het pas opgerichte Deutsche Luft Hansa Aktiengesellschaft verzorgt de vluchten naar een rap toenemend aantal bestemmingen.

In het midden van de ruimte een rij lessenaars. Daarachter personeel dat in smetteloze witte uniformen allerlei administratieve handelingen uitvoert voor geduldige passagiers. Ellen meldt zich bij één zo’n lessenaar en krijgt een coupon uitgereikt. Erfurt, staat erop geschreven, de hoofdstad van de Duitse deelstaat Thüringen, zo’n 480 kilometer naar het noorden. Hoog in de hal hangt een schoolbord, met daarop de tijden van vertrekkende en binnenkomende vluchten gekrijt. Ook die van Ellen, nummer D529. Voordat ze aan boord mag, moet zij zich eerst nog laten wegen. Dat is sinds kort de regel: de luchtvaartmaatschappij wil op de kilo precies weten hoe zwaar de passagiers zijn.

Moe van alle handelingen, neemt Ellen met een zucht plaats in de wachtruimte, op een mahoniehouten stoel. Haar handtas op schoot. Ze pakt een modetijdschrift van een leestafel en bladert er ongeïnteresseerd doorheen. Ze rommelt in haar handtas. Lippenstift, een flesje parfum en een klein fotoalbum. Ze legt het tijdschrift weg, pakt het album en staart naar de foto’s erin. Ze ziet zichzelf en haar man stralen, liefdevol in elkaars armen. Foto’s die nog niet eens zo lang geleden genomen zijn, tijdens een trip naar Berlijn. De laatste keer dat ik hem zag, flitst door haar hoofd.

Ellen kijkt op de wijzerklok in de vetrekhal. Het is tien voor twee. Nog één uur voor vertrektijd. Tijd genoeg voor een kleine maaltijd in het aangrenzende restaurant. Ze zondert zich daar af van andere gasten, aan een tafel helemaal in de hoek. Ze laat zich de aardappels, gehaktbal en groente goed smaken. Eenmaal terug in de vertrekhal, neemt ze plaats naast een oudere heer in een stemmig krijtstreeppak. De man knikt haar minzaam toe en duikt vervolgens weer in zijn krant, de Daily Mail.

Een luidspreker begint te kraken. Vlucht D529 wordt aangekondigd. Haar vlucht! Ellen veert overeind en snelt zich naar het gereedstaande toestel. Op de zilverkleurige romp prijkt in grote letters ‘LUFT HANSA’, daarnaast in het klein de naam van het vliegtuig ‘Jakhals’. Het metaal blinkt in de zon. Onwennig loopt ze ernaar toe en beklimt de trap naar de vliegtuigdeur. Eenmaal binnen loopt ze helemaal naar achteren en gaat op één van de rotanstoelen zitten. Ze is de eerste passagier aan boord. Ellen neemt het interieur goed in zich op. Naast het raam een hendel, waarmee het raam helemaal geopend kan worden. Ze haalt de hendel naar beneden en daarna snel weer omhoog. ‘Gelukkig’, mompelt ze in zichzelf. Met een zucht van verlichting laat ze zich weer in de stoel zakken.

Op één van de vleugels balanceert een meesje in de wind, dat zich maar met moeite staande houdt. Ondanks Ellens gespannen toestand, moet ze hierom glimlachen. Het duurt nog wel even voordat het vliegtuig zal opstijgen. Rondom zijn mecaniciens druk bezig met een slang waarmee het toestel vol getankt moet worden. Verderop een trolley vol koffers, die allemaal nog ingeladen moeten worden.

De passagiers druppelen binnen. Drie zakenmannen in een duur pak. Als zij eenmaal hun gordel omgedaan hebben, begeeft de piloot zich naar de toegangsdeur. Hij krijgt daar het sein dat de laatste koffer aan boord is. Vlug begeeft hij zich naar de cabine en trekt een donkerblauw gordijn achter zich dicht. De copiloot is reeds aanwezig. De twee krachtige Rolls Royce-motoren van de Dornier-Merkur, de trots van de vliegtuigmaatschappij, worden gestart. Langzaam rolt het vliegtuig naar de startbaan. Eenmaal aan het begin van de landingsbaan, neemt het toestel positie in en blijft het stilstaan. De motor stationair. De zakenmannen ogen opgewonden. Misschien is dit ook wel hun luchtdoop.

Piloot Pjotr von Witzleber werpt een blik op zijn horloge. Vlucht D529 moet nog even wachten op de landing van een ander toestel van Luft Hansa, een Junker G24. Precies om 16.33 uur schuift hij de starthendels krachtig en vastberaden naar voren. De motoren beginnen te loeien. Na een flinke aanloop, maakt de Dornier-Merkur zich los van de grond. De huizen beneden worden snel kleiner.

Pjotr gespt zijn veiligheidsriem los en ontspant zich. Tegen zijn copiloot Klaus Eichler, zegt hij: ‘Dat ging prima, geen vertraging ditmaal. Als het zo doorgaat, halen we Leipzig vanavond mooi op tijd.’ De copiloot, een twintiger nog, knikt tevreden. Terwijl het glooiende landschap onder hen voorbijtrekt, begint Pjotr over de politiek. ‘Laatste nieuws al gelezen? Het schijnt dat de NSDAP wéér meer zetels zal winnen!’ Klaus denkt er het zijne van en geeft zijn analyse. Intussen drukken de zakenmannen hun neus nieuwsgierig tegen het raam. Zo hoog en zo snel zijn zij nog nooit vervoerd.

Alleen Ellen is in andere sferen. Ze wiebelt onrustig heen en weer op haar stoel. In haar linkerhand houdt ze krampachtig het kleine, blauwe fotoalbum vast. Ze ademt zwaar en kijkt voortdurend naar de hendel naast het raam. Als het toestel eenmaal op kruishoogte is, trekt ze in een snelle beweging de hendel naar beneden. Het raam klapt open. De andere passagiers hebben geen idee van wat zich achter hen afspeelt. Het motorgeraas overstemt alles. Wel merkten de piloten een korte vibratie op tijdens de verder rustige vlucht. Maar pas op het moment van aankomst leert de gezagvoerder de oorzaak daarvan kennen. Met open mond kijkt hij naar een lege stoel, waar tot voor kort de jonge vrouw zat. Op het zitvlak is een briefje geplakt, waarop in sierlijk handschrift iets geschreven staat.