Hoofdstuk 7. Als luchtbellen in een waterpas (voorpublicatie)

De conciërge is al een week niet geweest. De activiteitenruimte begint op IKEA zelf te lijken. Een rijke schakering aan fauteuils, voetenbankjes, kledingkasten, bijzettafels, slaapbanken, salontafels, nachtkastjes, bedden en eettafels. Een foto ervan kan zo in de catalogus. Zeker als Sanne sexy poses aanneemt op bank en bed.

“Manuel, ze zijn gevonden. Camiel en Pieter.”

Sanne staart me aan vanaf haar hoekbureau. Eén waarop al kringen zitten van de theekopjes. Terwijl het nog naar IKEA moet als showmodel. IJverig noteert ze daar alles wat ik zeg. Ook voor haar proefschrift. Ze promoveert op het geweten, meer wil ze er niet over kwijt. Meer wil ik er ook niet over weten, want het lukt me steeds beter haar in te beelden als trainer van de wereldrecordhouder. Omdat ze over mij schrijft, noem ik haar mijn biograaf. Zij zal de geautoriseerde biografie van de wereldrecordhouder IKEA-monteren schrijven. Maar Sanne is ook een vrouw. Niet zomaar een vrouw, ze is de enige vrouw in mijn omgeving.

“Nu kan de familie de jongens begraven. Dat geeft rust. Misschien ook voor jou, Manuel.”

Eerst kwam Sanne slechts enkele uren per dag. Nu is ze er de hele dag. Dat heeft een groot voordeel. Zolang Sanne in de activiteitenruimte is, hoef ik mijn cel niet in. “Het begint vorm te krijgen”, zegt Sanne zo af en toe over de biografie. Ze zegt dat mijn aanwezigheid, ook als ik niks vertel, haar helpt bij het begrijpen van mensen als ik. “Ik moet je ruiken, voelen en horen ademen”, zei ze laatst. Ik heb daar lang over nagedacht, maar stopte ermee toen het me opwond. Daarna beeldde ik me maar in dat ze aan een briesend en trappelend paard dacht. Zo’n beest dat je relaxed moet naderen, geruststellend moet toefluisteren, voordat je je hand op het hoofd kan leggen. Of over de neus kan aaien.

“De familie wil ook graag weten wat eraan voorafging, Manuel. Begrijp je dat?”

Ik laat Sanne graag in de waan. Zij weet niet beter dan dat ze mij observeert of zelfs temt. Maar eigenlijk is het precies andersom. Ik ruik haar shampoo, hoor haar ademen. En bij het sorteren van de plankjes raken we elkaar regelmatig aan. Onbewust voor haar, bewust voor mij. Eén keer ging ik te ver. Sanne had haar wijsvinger opengehaald. Ik drong me op als verpleger. “Moet het bloed er niet eerst af?”, zei ze. Toen pakte ik haar pols. Ik stak haar vinger in mijn mond. Ik likte haar schoon. Proefde haar bloed. Drie seconden, vier seconden. Pas daarna trok ze haar hand terug. “Dit, dit…”, stamelde ze. Maar ze kon haar afschuw niet onder woorden brengen. Misschien omdat ze het helemaal niet zo afschuwelijk vond.

“Goed, Manuel. Misschien is het nog te vroeg hiervoor. Ik ga even naar de wc.”

Vanavond blijft Sanne extra lang. Terwijl ze plast, schuif ik een eethoekje bij elkaar. Een romantisch eethoekje. Ik kan niet klokken, maar het lukt me in minder dan drie minuten. Ze zal het wel begrijpen. Ze zal het wel waarderen. Ze moet wel. Anders wordt het nooit wat met die biografie van de wereldrecordhouder. Ze moet me ruiken, voelen, horen ademen.

Sanne trekt door. Ik knip de lichten uit, schemerlamp aan. Ik pak haar hand. Ze trekt niet terug. Ogen als schoteltjes. Voor ze iets kan uitbrengen, vraag ik haar wijn te halen. Zonder protest loopt ze de ruimte uit en komt terug met rode wijn en elegante, hoge glazen. Sannes onnavolgbaarheid is navolgbaar. Steeds beter voel ik aan wanneer ze uit haar rol durft te stappen. Ik zet Classic FM aan. Ik schuif mijn handen onder de hare. Het duurt drie, vier seconden voor ze mijn gebaar beantwoordt. Een zacht kneepje. Ik leidde haar, nu volgt ze mij.

Ik voel haar warmte. Ik voel haar zweet. Zachtjes verstevig ik de greep. Ik kijk in haar ogen. Zij kijkt in mijn ogen. Haar pupillen schieten alle kanten op, maar komen langzaam tot rust. Als luchtbellen in een waterpas. We kijken elkaar indringend aan. En dan weer wazig. Als ze wegkijkt, verstevig ik de handdruk. We zeggen niks, we praten met onze ogen. We luisteren naar de muziek. We voelen elkaars warmte. Elkaars zweet.

“Ik moet dit kunnen verantwoorden”, zegt Sanne.

“Wat kunnen verantwoorden?”

“Nou, dit”, fluistert ze.

Ik laat een glimlach op mijn gezicht verschijnen. “Sanne”, zeg ik, terwijl ik knik naar het romantisch eethoekje. “Dit is een nieuwe paragraaf voor in je scriptie.”

“Proefschrift”, verbetert Sanne. Haar oogjes twinkelen. Dat vindt ze een mooi excuus.

Ik zet de klassieke muziek harder en draag een gedicht voor uit mijn hoofd. “Ritselend door het struikgewas, springend over slootjes, klimmend over boomstronken. De sokken nat, de jas bespat. De man hoeft nergens heen, maar moet wel door. Ritselend door het struikgewas, springend over slootjes, klimmend over boomstronken.”

Sanne kijkt me vragend aan. Ik doe er nog één. “De dennen wuiven zachtjes. De bladeren ruisend in de wind. Een kabbelend beekje bevochtigt de vlakte. Wolken pakken zich samen. Een donder, een bliksemschicht. Gerommel in de hemel, een huilende lucht. Daaronder een man. Een man op de vlucht.”

Zweten mijn handen of zweten Sannes handen? Ik weet het niet zo goed. Ik kijk naar haar voorhoofd en dreun wat op. Woorden zonder context. Graag zou ik hebben dat Sanne me pijpt. Ik heb tenslotte ook haar vinger afgelikt. Maar dat moment komt nog wel. Sanne moet de volgende stap zetten. Een onbewuste stap die ik bewust voor haar uitzet.