Het wordt voorjaar. Ik hoor dat het voorjaar wordt. Na maanden vrieskou, gure wind, buien en te vroeg gevallen avonden. Half vier, woensdagmiddag, begin april. Een auto wekte me. Banden op droog wegdek. Het geluid draagt verder dan gister, weerkaatst tegen de gevels. Zonneschijn perst zich door de gordijnen. Rotterdam bloeit op zonder mij.
Ik vergal de dag. Schedel op barsten. Slaap in m’n ogen, harde korrels. Water, ik snak naar water. De dag sloop brutaal mijn huis binnen. Dimlicht, daarna bouwlamp. Gordijnen dicht. Alleen in mijn slaapkamer niet. Daar liggen ze uit de rails. Ik zie knoppen op de takken van de boom waarvan ik de naam niet weet. Spoedig zullen de bladeren dienstdoen als gordijn. Een scherm voor een leven dat het daglicht niet kan verdragen.
De verslavingskliniek had me gewaarschuwd. Ik hoor het de therapeut nog zeggen. “Als jij je stappen niet zet, geen dagboekje bijhoudt, niet naar meetings gaat, angsten gebruikt als excuus voor isolatie, niet met fellows belt, dan ben je zo weer rock bottom”, preekte ze. “Wrokkig, uitgeput en berooid. Een terugval zit ‘m in de touwtjes laten vieren, de klap is het eerste biertje.” Ze liet verslaafden inzien dat mensen niet uniek zijn. Dat hun gênantste gedachten universeel zijn. Wat niemand durft te delen, zit in ieders hoofd.
Dat is nu drie jaar geleden. Trillend had ik de kliniek gebeld. Ik vroeg hulp omdat ik me anders zou verhangen. Omdat ik van dat zuipen enkel bij vlagen vrolijker werd. Het woog niet meer op tegen de katers, depressies vol berouw. ‘Nooit meer alcohol’, luidde al jaren mijn mantra. ‘Nooit meer alcohol.’ En toch ging ik iedere dag weer voor de bijl. Ik kreeg een avondbehandeling. Twee keer per week vijf uur praten in een groepje. Opnieuw leren denken, opnieuw leren leven. In het diepste geheim. Vervolgens bezocht ik meetings van Narcotics Anonymous, de AA-tak waar ook snuivers, gokkers, blowers en rukkers zich mogen melden.
Ik ‘werkte aan mijn stappen’, zoals dat heet. Begeleid door Emiel, een verslaafde die al wat langer in herstel was en als zodanig de rol van ‘sponsor’ op zich nam. Hij leerde me toegeven dat ik een verslaving heb, te geloven in ‘een hogere macht die mij weer geestelijk gezond kan maken’ en droeg me op ‘een onbevreesde morele inventaris’ op te maken. Trots verzamelde ik hangers met cleantijden. ‘Clean and serene for eighteen months’, prijkte op de laatste.
‘Eén drankje is te veel, duizend te weinig.’ Zo luidde het mantra van de therapeut. Gister vond ik één drankje te weinig en daarom ben ik vandaag terug bij af. Rock bottom. Wrokkig, uitgeput, berooid. Ik dommel in. Maar het is de honger die wint van de slaap. Ik schuif een pizza in de ovenmagnetron. Ik geef aan dat de pizza een pizza is, dat de pizza bevroren is en dat de pizza 350 gram weegt. Na vier minuten begint het ding te piepen. Vet, weke tomaten, plastic kaas. Ik moet douchen, weg van deze ellende. De douchekop is kapot. Ik knijp de slang tot een tuitje.
NA’s Serenity Prayer spookt door m’n hoofd. ‘God, grant me the serenity to accept the things I cannot change, the courage to change the things I can, and wisdom to know the difference.’ En: ‘Keep coming back, it works if you work it and work it ‘cause you’re worth it.’ Dat zegden we op in koor, in een kring, armen over elkaars schouder. Een programma van rituelen, een hogere macht en gemeenschapszin. Niet de filosofie, maar de kracht van gezamenlijke repetitie deed wonderen. Het gaf moed om de dingen te veranderen.
De lucht is meer blauw dan grijs. Meeuwen spelen met de wind. In de verte schittert de Euromast. Ik doe oortjes in. Rammstein verdrijft gedachten. Ik zet de pas erin. Loop langs etalages. ‘Ich will, ich will dass ihr mir vertraut. Ich will, ich will dass ihr mir glaubt.’ De kater trekt weg. Ik vind m’n fiets terug. Achterlamp kapot, bel weg. In een walm van voedsel uit alle windstreken rijd ik terug. Voor een avondwinkel hangt gespuis. Ik parkeer, maar krijg de sleutel er niet uit. ‘Blijf met je poten van mijn fiets af’, wil ik schreeuwen.
‘Resentment is like drinking poison’, zou NA zeggen. Wrok is gif. In de rij voor de kassa zoek ik andere spreuken op. ‘If God seems farther away, who moved?’, lees ik op mijn mobiel. ‘Recovery is a lifestyle, not a turnstile’, ‘We have a disease that tells us we don’t have a disease.’ De schrik slaat me om het hart. Morgen weer naar kantoor. Anders begint het op te vallen. Dan zullen ze er wat van zeggen. Dat mijn thuiswerkdagen overvloeien in thuiswerkweken.
Ik had mezelf in een positie gemanoeuvreerd: zolang ik produceer, kon ik wegblijven. Maar ik maak het te bont. Wie kantoorgekonkel ontwijkt, krijgt uiteindelijk de zak. Ik dronk vanwege het gekonkel, maar zonder gekonkel om me heen zuip ik net zo hard. Ik vlucht niet voor contact, ik kan het contact nuchter alleen niet aan. Eigenlijk hunker ik naar contact. Naar interactie, naar een teken dat ik besta. Ongecompliceerd contact. Ik zoek het in het licht van een kaars, aan een bar met groeven. Op een dansvloer met vergeten vrouwen. Daar vallen de ketenen af. Daar produceer ik mezelf: woorden, gebaren, vriendschap, liefde, het leven. Ik weet niet hoe ik dat nuchter kan. Ik weet alleen dat ik mijn gedachten ben, dat ik ze moet sturen, ze moet worden. Toch leert NA wat anders. ‘Don’t intellectualize, utilize’, zeggen ze daar. Ik moet naar ze toe. Ik zet koers richting een buurthuis op Zuidplein. Versleten meubels, lauwe koffie. Ze zijn begonnen, geruisloos schuif ik aan. De meeting wordt strak geleid. Iedereen stelt zich voor. De groep gaapt me aan. “Ik ben Samuel, ik ben verslaafd.”