Hoofdstuk 5. Een theatrale zucht (voorpublicatie)

Sanne schenkt heet water in. Ze drupt op het blank gelakte berkenfineer van de eettafel. Het oppervlak is gemakkelijk af te nemen, maar dat is geen vrijbrief om te druppen. Deze tafel zal niet weggereden worden, verzekerde de conciërge. Sanne drupt dus niet op een showmodel, maar op een tafel die mij toekomt. Nu drupt ze ook met het theezakje op de tafel. “Jij wil deze toch ook, Samuel?” Ik doe alsof ik haar niet hoor. “Jij ook, Manuel?”, probeert ze.

Ik sla op tafel. De kopjes trillen. Sanne schrikt. Ik verhef mijn stem. “Wat hadden we nou afgesproken?!” Ze dept de druppels met een zakdoek. “Nee, laat die druppels maar zitten. Nou, wat hadden we afgesproken?” Sanne zucht diep. Overdreven diep. “Dat ik je nooit meer Samuel noem.” Ik zak achterover. De rugleuning veert mee. Links meer dan rechts. Ik zal de schroeven moeten aandraaien. “Goed zo, meisje. Anders kan ik mijn gedachten niet sturen.”

Zwijgend wachten we tot de thee is afgekoeld. Sanne zoekt oogcontact. “Ik ben je meisje niet”, zegt ze. “Ik onderzoek je gedrag. Ik noem je Manuel omdat je anders niet meewerkt. Maar soms moet ik Samuel oproepen.” Ik sla op tafel. “Samuel is opgelost in de sauna”, zeg ik. “Manuel is herrezen uit zijn moleculen. Calcium, magnesium, natrium, bicarbonaat en sulfaat.” Sanne legt haar hoofd in haar hand. “Oh, krijgen we dat weer. Manuel, de handleiding van het leven.”

Ze begint me af te breken. Langzaam maar zeker draait ze de schroefjes uit mijn stoelpoten. Tot ik ineen zak en al mijn angsten en driften beken. Ik laat haar begaan. Zolang ik weet wat ze in haar schild voert, blijf ik schaken. Als grootmeester tegen alles en iedereen. Simultaan. Sanne staat op. Ze ijsbeert. “Luister, Manuel. Je hebt niet-participerende en participerende observatie. Ik ga mee in je toneel, maar soms herinner ik je aan Samuel. De Manuel die je speelt, camoufleert misschien wel een posttraumatische stressstoornis.”

Ik adem in, ik adem uit. Diep in en weer uit. Niets mag mij uit balans brengen. Eenmaal uit balans, ben ik verloren. Opgesloten in blokkades. Zo goed als dood. Met drank breek ik het sluitwerk open. Maar in de kliniek is drank verboden. Alleen als Manuel kan ik het leven aan. Had ik hem niet opgeroepen, dan had Samuel zich verhangen. “Je speelt met vuur”, zeg ik.

Sanne gaat zitten. Ze leunt achterover. Haar stoel piept. Ze neemt haar verlies. Schuldbewust is haar snoetje het schattigst. Ik wil haar kussen, haar uitkleden, haar ruiken. Bij haar naar binnen. Maar ik houd me in. Ik adem in, ik adem uit. Ik herpak me. “Avonden zonder drank zijn als aardappels zonder jus”, zeg ik. “Droog en smakeloos.” Sanne drinkt van haar thee. Ze slurpt een beetje.

“Alcohol versterkt de smaak”, ga ik verder. “Stroeve gesprekken worden geanimeerder, woorden oprechter, voorvallen interessanter. Alcohol formuleert zinnen die anders niet uitgesproken worden. Aangeschoten zijn vreemden als vrienden. Nuchter vervreemd ik van vrienden. Misschien val ik daarom tegen je uit. Hoe dichter je bij me komt, hoe meer ik op slot ga. Hoe vaker je Samuel zegt, hoe sneller ik je aan stukken scheur.”

Sanne denkt dat ze dat niet letterlijk moet nemen. Ze schenkt zichzelf bij. Dat doet ze met zorg. Zonder gedrup. “Alcohol is een discolamp”, zeg ik. “Frisdrank een bouwlamp. Alles komt binnen zoals het is. Alcohol laat zien hoe het ook kan zijn. Mag zijn, moet zijn. Alcohol geeft zin aan dingen zonder zin. Onder invloed hebben we schurft aan de orde. Alcohol zegt ‘ja’ tegen het leven. Alcohol plaatst het plezier in het nu, verhuist de schade naar morgen.”

Ze wil interrumperen, maar ze moet zwijgen. “Jij begrijpt dat niet”, zeg ik. “Jij bent opgevoed met de campagne ‘Alcohol maakt meer kapot dan je lief is’. Jij begrijpt niet dat ik alleen lief kan hebben als ik drink. Jij bent van het type dat het na drie drankjes welletjes vindt. Maar dat is als stoppen na de warming-up. Een tafel met groeven, een kaars in een whiskyfles, een barman die een beetje doortapt. Dan kom ik tot leven. Dan wordt alles wezenlijker dan welk samenzijn nuchter ooit kan worden. Maar jij begrijpt dat niet. En daarom schrijf je in je schriftje dat ik ‘problemen op alle levensgebieden’ had. Ik ken dat taaltje. Zo is het toch?”

Als Sanne zwijgt, schrijft ze. In een lief, rond handschrift. Ze schrijft zoals ze met Manuel spreekt. Zonder oordeel. Zoals het hoort. Roept ze Samuel op, dan begint ze te sarren. “Ik was één van de mannen die de dag inruilde voor de nacht”, zeg ik. “Ik doolde van kroeg naar kroeg. Stampte onder stroboscopen, maakte vrienden voor één avond.” Sanne kucht. “Hoelang heb je eigenlijk verzuimd?” Ze kijkt alsof ze nog een brokje informatie mist.

“Van wat?”, vraag ik.

“Van je werk, Manuel.”

“Ik dacht van mijn leven. Ik heb lang verzuimd te leven.”

“Je werk, Manuel. Het kantoor.”

“Van begin maart tot begin april”, zeg ik.

“Een maand zonder structuur. Dat deed je de das om.”

“De das af”, corrigeer ik. “André Hazes zong dat hij overdag schuchter en koel is. En dat compenseerde door s nachts alles te beleven. Dan kon hij zeggen wat hij allemaal voelt.” Ik zing als Hazes. “De nacht is m’n leven. Ik koop ‘t geluk. Wat kan ik dan anders nog doen. Ik loop dan op straat. Gevuld, ja m’n zakken vol poen. Laat mij zo leven. Ik blijf wel alleen. Laat mij m’n gang nu maar gaan. Zo ben ik tevree. Laat mij nu maar alleen op de wereld staan.

“Ga door”, roept Sanne. Overenthousiast, ze zwaait met haar armen. Maar daar heb ik geen zin in. “Ik ken er nog één”, gilt ze. “Maar een vrijgezel die gaat pas slapen. Als ‘ie alle sterren heeft gezien. Als ‘ie van z’n vrijheid heeft genoten. Gaat ‘ie naar huis terug. Een vrijgezel die…

“Houd op”, zeg ik. “Je maakt me belachelijk. Je kent alleen het refrein. Had je de hele tekst geleerd, dan wist je de keerzijde. Dat die vrijgezel zo zielig, zo alleen wordt gevonden. Omdat hij zijn eten uit de muur trekt, voortgedreven wordt door eenzaamheid. Dat zijn bed koud blijft, de hele nacht. Hij pas huiswaarts keert als de vogels zingen. Dat zijn flat een bende is, omdat er niemand op hem wacht.”

Een zucht. Sanne zucht. Een theatrale zucht. “Wil je nog thee?”, vraagt ze. Ik knik. “Goed, dan wil ik dat je me nu vertelt over de keerzijde van dat stappen. Je katers en andere ellende.”