Hoofdstuk 10. De reserves aangesproken (voorpublicatie)

Na dit multiculturele misverstand kan ik wel een afzakkertje gebruiken. Maar als ik wil doordrinken, moet ik snuiven. Daarmee spreek ik reserves aan. Ik scroll door contacten opgedaan in andere nachten. Ik scroll me een ongeluk door namen die me niets meer zeggen. Ik zoek Romano, de dealer waarop je na vieren kunt rekenen.

Romano houdt kantoor in een portiek. Hij begroet me met de boks: vuist op vuist. “Vijftig”, zegt hij. “Wacht dáár.” Hij wijst naar de tramhalte. Ik wil zeggen dat het nogal verdacht is om op een tram te wachten die niet komt, maar Romano is niet zo van de discussie. “Wacht dáár!”

Aldaar overhandigt hij me een kabouterenvelop. Met een sleutel schep ik de coke eruit. Ik snuif de groeven leeg. Ik wacht tot mijn reserves aangesproken worden. Zodat ik door kan gaan. Drank overstemt poeder. Nog wel. Ik rook en ik wacht. Poeder overstemt drank. Nu wel. Ik loop weer naar het portiek. Romano belt met een mobiel waarvan hij regelmatig de simkaart vervangt. Klanten stuurt hij dan weer een nieuw nummer. Hij wenst ze vaak een witte kerst. Ook met Pasen. Ik tik op z’n schouder. Hij schrikt als een schizofreen met achtervolgingswaan. “Nog een gram”, zeg ik. “Hier en niet dáár.”

We lopen over straat als een duo waar je geen ruzie mee moet krijgen. Ik vertel over Stappie Terug. “Je weet toch”, zegt hij. Ik zeg dat ik niet weet. “Niet fokken met andermans chick”, legt hij uit. Ik zeg dat Fatma niemands chick is. Dat ik het volste recht had haar te fokken. “Ga dan naar De Drenkeling”, adviseert Romano. “Daar heb je Anti’s, daar kun je alles mee.”

Antillianen hebben schijt aan alles, is zijn vooroordeel. Nihilisten, raddraaiers zonder geloof. “Ik heb geen zin meer in gelazer”, zeg ik. “Geef me die gram nou.” Schichtig kijkt hij om zich heen. De Drenkeling is nog wanstaltiger dan Stappie Terug. Wansmaak die de muziek niet onberoerd liet. ‘Ai, ai, ai’, krijsen de klanten mee. Een man met geschoren slapen klopt met zijn aansteker op het gokautomaat. Ooit arbeiderscafé, nu een multicultureel gesticht. Ik geef Romano geld voor bier. Twee per persoon. Ik dreig nuchter te worden in een kroeg waar ik niet nuchter wil zijn.

Ik maak me de ruimte eigen. Wederom ben ik de enige witte. Maar Romano is mijn mattie. Met hem voel ik me minder wit. Minder vreemdeling. Ik integreer. Geen multiculturele misverstanden meer. Ik kijk naar de chickies. Ik maak me de chickies eigen.

“Je krijgt geen vijftig euro, schei uit!”, tettert de barvrouw tegen de gokker. Simply Wild, staat er op het automaat. Het ding ging opeens uit. Alle punten weg. Simpel Wild. Het zou ook een prima naam voor deze kroeg zijn. “Je gooide er maar twee euro in!”, tettert ze verder. Het automaat begint weer te leven. “Nieuwe ronde, nieuwe kansen”, zeg ik. Een motorjack verlost de barvrouw van de simpele wilde. Motorjacks houden ook hier de orde. “Ga weg of je krijgt problemen”, zegt hij. “Luister”, zegt de gokker. “Zei jij luister?!”, schreeuwt het jack. Hij grijpt hem in zijn nekvel. “Buiten!”, zegt de barvrouw. “Ik wil geen probleem”, tiert de gokker in het voorbijgaan. “Ik wil geld terug.” Het motorjack duwt hem vooruit, arm op z’n rug. De bargasten kijken de twee na, maar hervatten hun krijszang snel. ‘Ai, ai, ai, ai.’

Romano is terug met bier. “Ik moest nog iemand naar de halte sturen”, verontschuldigt hij zich. Mijn oog valt op een vrouw. Ze valt op omdat ze niet gilt. Tijgerprint, roze bh-bandjes. Verder is ze bloot. Extensions in alle tinten bruin. Een Anti waar ik niet op tegen ben. “Schatje”, zeg ik. Ze schudt haar billen, zakt door haar knieën. Ik leg mijn hand op haar heup. Romano meldt zich. “Nu fok je met één van mijn chickies.” Ik zeg dat de klant koning is. Dat zij een Anti is waar ik niet op tegen ben. “Ze heet Soraya”, zegt Romano.

Ik krijg een slap handje. Romano duwt me opzij. “Je moet haar schuren”, zegt hij. Wiebelend duwt Soraya haar billen in Romano’s kruis. Ik vraag me af wie nou wie schuurt. Nu ben ik aan de beurt. Ze noemt me ‘tata’. Ik wrijf over haar benen, billen, buik. “En nu wil ik whisky-cola”, zegt ze.

Bij de bar vraag ik een plaatje aan. ‘The show must go on’van Queen. ‘Empty spaces’, klinkt het. ‘What are we living for.’ Ik druk Soroya tegen me aan en voel haar warmte. ‘I have to find the will to carry on. The show must go on, go on.’ We zoenen, intens.

Lichten aan, sluitingstijd. “Laten we doorgaan”, zeg ik. “Dóórgaan.” Ik tol op m’n benen. Ik moet bijsnuiven. Maar eerst plassen. Ik staar naar mijn piemel, raak niet uitgeplast. Op mijn mobiel tik ik een e-mail aan mijn werk. ‘De nacht is mijn leven’, doe ik als onderwerp. Ik meld me ziek. ‘Ik ben ziek van de proactieve doelstellingen’, schrijf ik. ‘Die via innovatieve transities tot duurzaam eindproduct moeten leiden. Ziek van indicatoren die win-win-situaties kwalificeren. En van de speerpunten waarop integraal gefocust moet worden.’

Ik lees de mail drie keer na en vind hem almaar slechter worden. Net zo slecht als het jargon van de volgevreten klasse. De letters duizelen. In lichtgrijs verschijnt mijn ondertekening: ‘Samuel Brammer, tekstschrijver communicatiebureau The Finishing Touch.’ Ik druk op verzenden. Alsof die ondertekening mijn identiteit is. Dag in dag uit kantoorkots opruimen van visitekaartjesfetisjisten. Congreslopers die klaarkomen op complex gelul. De nacht is mijn leven. Ik moet door. Romano en Soraya wachten. “Dushi”, roept ze. “We gaan chillen bij Soraya”, zegt Romano.

Ik vraag wat hij bedoelt met chillen. “Je weet toch”, verklaart Romano. Ik wil tegenwerpen dat de voorkennis die hij veronderstelt ongegrond is, maar laat het gaan. The show must go on. Soraya’s huis is bedompt. Dik tapijt, zware gordijnen, kapotte bank. Keuken vol vaat. Een huis dat betere tijden heeft gekend. Met zorg geverfd. Siervazen tussen prullaria. Ooit netjes uitgestald. Er is een wervelwind door haar woning getrokken. Op een foto twee kindjes. En een man. “Die zijn weg”, zegt ze. Ik wil niet weten waarheen of wat. Ik wil Soraya.

Ze vult een pijpje met spul van Romano. Daar wil ik niet moeilijk over doen. Er zijn mensen die om zeven uur een cracker eten. En er zijn mensen die om zeven uur crack roken. Ik ben liberaal. Ik tolereer. Romano belt voor de deur met klanten die door willen gaan.

Ik wil Soroya voor mezelf. Ik sluit de deur. Romano bonkt. “Mijn spul ligt daar nog”, schreeuwt hij. Romano bonkt als een bezetene. Maar de deur is stevig. En Romano is slap. Ook trappen zal hem niet helpen. Ik let op zijn spul. Ik zit er met mijn neus bovenop.

Ik heb Soraya voor me alleen. Ik plof naast haar neer. Ze slaat haar been om de mijne. Ik ontbloot haar linkerborst. Speel met haar tepel. Ik schuif mijn hand onder haar tijgerprintje. Het duurt even voor ze nat is. Romantiek is anders, maar daar kwam ik ook niet voor.