Hoofdstuk I. Iedereen werft vlotgebekte duizendpoten

‘Je moet natuurlijk geen nieuwslezer willen worden.’ Als mensen die stotteren hun ambities tegenover vloeiendsprekers uiten, duurt het doorgaans niet lang voordat ze een dergelijk ‘advies’ krijgen. Een aansporing om vooral realistisch over hun loopbaankansen te blijven. Maar hoe rechtvaardig is die realiteit eigenlijk?

Wie stotterende mensen zo graag wil onderwerpen aan een realitycheck, is misschien ook wel van mening dat beroepen als politieagent, makelaar, winkelier, docent en advocaat niet geschikt zijn. Dit zijn immers banen waarin – zo is het idee – spreekvaardigheid een kernvereiste is. Een idee dat ook terugkomt in vacatures, met criteria als ‘uitstekende mondelinge vaardigheden’. Verbale taken bij voorbaat uitsluiten remt ook de doorgroeimogelijkheden van stotterende werknemers binnen organisaties. ‘Ja, je functioneert prima’, hoort zo iemand dan, ‘maar we zien jou natuurlijk niet een vergadering voorzitten of naar een klant toe gaan. Dat begrijp je zelf ook wel.’

Menig persoon die stottert legt zich bij dat perspectief van de vloeiendspreker neer. Afhankelijk van de mate van stotteren, wordt deur na deur dichtgeslagen. Niet alleen die van de arbeidsmarkt, ook die van opleidingen. ‘Kapster? Dan moet je niet alleen goed knippen, maar ook kletsen hoor! Rijleraar? Voordat jij rechtsaf hebt gezegd is de cursist drie straten verder. Agent? Hou-houd de dief! Studeer maar voor archivaris, dan kun je lekker in stilte werken.’ Meestal wordt dit niet zo bot medegedeeld, maar is de ontmoediging subtieler. Waar andere kinderen aangemoedigd worden alles te ontdekken, daar wordt een (hevig) stotterende scholier er langzaam van doordrongen dat de arbeidsmarkt voor hem of haar minder open is. Zo’n scholier wil dan niet eens meer een praatberoep, terwijl ‘ie van nature juist opleeft van contact.

Het is dus zeer de vraag of stotterende scholieren geholpen zijn met dit soort adviezen, die vaak tweeledig zijn: ‘Dat moet je niet willen en als je het toch wil, moet je nodig een nieuwe therapie proberen.’ In dergelijke gevallen treden vloeiendsprekers op als portier van de arbeidsmarkt. Als zo iemand een toevallige passant is, à la, maar vaker ontmoeten personen die stotteren deze types in functie: de recruiter, de mentor op school, de manager die sollicitaties afneemt, de collega die een projectteam formeert, et cetera.

Waarom menen zij dat ze stotteraars moeten behoeden voor mondelinge uitdagingen? Als er één groep is die zich continu afvraagt of het wel zal gaan met het spreken, zijn het degenen die stotteren zelf. Dat uit zich in angsten, vermijding, overcompensatie en isolatie. Personen die stotteren hebben vloeiendsprekenden echt niet nodig om de beren op de weg die loopbaan heet aan te wijzen.

Wat als de arbeidsmarkt wél helemaal openstaat voor stotterende sollicitanten? Wat als je in alle functies gewoon mag stotteren? Dat idee besprak ik met Dini en Henk Zeggelaar, het echtpaar dat het bestuur vormt van Stichting Support Stotteren. We stotteren alle drie zelf en zitten redelijk op één lijn in onze visie op stotteren. Een visie op inclusie die soms botst met het dominante medische model, waarin degene die stottert vooral aan zichzelf moet blijven werken.

Na een aantal concept-onderzoeksplannen, besloten we het idee voor een telefonisch mystery-guest-onderzoek te laten varen. Het eerste contact is dan vaak namelijk een assistent die geen rol speelt in sollicitatieprocedures. In zo’n geval moet je wel heel lang ‘een rol’ spelen en dat voelt niet helemaal oké. Het werd uiteindelijk een inventarisatie waarin ik – onder eigen naam en met open vizier – werkgevers vroeg of een bepaalde vacature openstaat voor stotterende werkzoekenden. Keerzijde van deze aanpak is dat werkgevers gemakkelijk sociaal-wenselijke antwoorden kunnen geven. Zeker na een blik op mijn ondertekening, waarin staat dat ik als freelancer voor diverse media werk.

Desondanks ben ik blij met de gekozen aanpak. Getuige de reacties, blijkt dat er genoeg werkgevers bij zitten die onbevangen hun gedachten lieten gaan over het idee een stotterende sollicitant een kans te geven. We kunnen niet spreken van een representatief wetenschappelijk onderzoek, maar wel van een kwalitatieve inventarisatie. Die e-mails, doorgaans bestemd voor enkel de betrokkenen, worden met deze publicatie openbaar. Iedereen kan nu zien hoe er op stotterende sollicitanten gereageerd wordt.

Ik schreef in deze inventarisatie tachtig vacatures aan. Daarin deed ik alsof ik me niks aantrek van al die ontmoedigen. In mijn loopbaankeuzes liet ik mij al genoeg beperken door de meningen van vloeiendsprekers, nu kon ik frank en vrij op vacatures voor alle soorten functies reageren. De basishouding was dus dat ik net deed alsof de arbeidsmarkt wél helemaal openstaat voor personen die stotteren. Alsof ‘wij’ wel kapper, docent en advocaat kunnen worden. Wat opviel is dat veel vacatures vragen om ‘uitstekende mondelinge vaardigheden’. Een criterium dat niet alleen in vacatures voor praatberoepen staat. Als ik dat lees, denk ik weleens: waarom wordt er nooit gevraagd of iemand goed ter been is? De bond voor rolstoelgebruikers zou dan bezwaar maken. En terecht.

Ik licht in dit boek interessante reacties uit en pretendeer niet dat die representatief zijn. Waar mogelijk ben ik transparant over aannames, vermoedens en overtuigingen. Die zijn ingegeven door hyperpersoonlijke ervaringen en van horen zeggen. In hoeverre klopt mijn aanname dat personen die stotteren van veel functies worden uitgesloten? Ik had hiervoor de doelgroep kunnen enquêteren, maar dat had een vertekend beeld opgeleverd: wie tegenwind verwacht zal niet snel op bepaalde vacatures solliciteren. Wat ik als stotterend individu niet gauw zou doen, doe ik nu wel in deze inventarisatie: informeren naar vacatures die ik gewoonlijk als ‘niet voor mij’ zou kwalificeren.

Of werkgevers discrimineren op afkomst, wordt in de VS voortdurend getest door twee bijna identieke sollicitatiebrieven naar dezelfde organisaties te sturen. Het enige verschil: de ene brief is ondertekend met een typische Amerikaanse naam, de andere met een typische Afro-Amerikaanse naam. In Nederland zijn dergelijke onderzoeken ook uitgevoerd. De uitkomsten stemmen droevig: sollicitanten met een migratieachtergrond worden minder gauw uitgenodigd. Niet vanwege hun kwalificaties, maar vanwege hun komaf.

In opzet en uitvoering is zo’n onderzoek eenvoudiger dan wat in deze publicatie getoetst wordt. Een werkgever die zich enkel laat leiden door afkomst, is overduidelijk fout bezig. Maar kan dat ook gezegd worden van een werkgever die meent dat stotteren niet verenigbaar is met een bepaalde functie? Lees en oordeel zelf.

Ongeveer 6 procent van de kinderen stottert. Vermoedelijk 1 procent van de volwassenen. Van de kinderen die stotteren, groeit 50 tot 94 procent over deze spraakstoornis heen. Hoe komt het dat mensen gaan stotteren? Daarover zijn verschillende theorieën. Else Eising, geneticus van het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek: “We weten niet goed wat er in de hersenen gebeurt waardoor je stottert. Voordat je begint met praten, zet je de woorden bij wijze van spreken klaar in je brein. Maar tussen dat klaarzetten en het daadwerkelijk uitspreken in, gaat het mis. De theorie is dat dat iets te maken heeft met timing: want al zijn we ons daar niet van bewust, wij praten ritmisch. Mogelijk gaat het met dat ritme fout bij mensen die stotteren.” (Het Parool, 27 december 2020)