Hoofdstuk 2. De Riefenstahl van de afdeling (voorpublicatie)

Fuck you, you fucking fuck. Zwarte letters op wit katoen. Het enige shirt dat nog schoon is. Misschien een asociale opdruk, maar het allittereert lekker. Dat is niet onbelangrijk in het communicatiegebeuren. Eroverheen een overhemd. Eigenlijk moet ik nog strijken, maar de kreuken vallen mee. Diederik zou er een colbert overheen doen, maar als ik hem ook nog ga spiegelen is er geen redden meer aan. Uniformiteit is het voorportaal van dictatuur.

Beheerst sluip ik de trap af. Tree drie en zeven kraken. Treden die in mijn systeem zitten als landmijnen. Ik huur dit appartement particulier van een makelaar die nieuwe bewoners nog grondiger screent dan een inlichtingendienst van een fascistoïde politiestaat. Gevolg is dat mijn buren, onder, links en rechts, autochtonen zijn met een vaste, goedbetaalde baan. Een witte enclave in een zwarte achterstandswijk. En dat terwijl ik deze buurt juist uitkoos vanwege de anonimiserende overdaad aan andere culturen. Winkels met kitscherige meubels, koffiehuizen, witte mutsjes, opgeschoren mocro’s, hoofddoekjes overal. Buurtgenoten die me niets te zeggen hebben en het daarom ook niet doen. Hoe anders is dat met de witte bakfietsburen. Het begint met ‘hoi’ en voor je het weet sta je met ze te keuvelen over het weer. Laat je ze begaan, dan weten ze binnen een mum van tijd hoe je heet en waar je werkt. Vanaf dan is het oppassen geblazen. Ze zullen je in de gaten houden. Hoe laat je thuiskomt, wanneer je het licht uitdoet. Voor je het weet bellen ze aan.

Direct na het betrekken van dit appartement demonteerde ik de bel. Op kantoor sta ik al genoeg onder controle, thuis koester ik de vrede van het isolement. De gemeente is in dezen niet onschuldig. In beleid moedigen ze dat omkijken naar elkaar aan. Goed voor de sociale cohesie, zeggen ambtenaren in rapporten die ik redigeer. Ze geven zelfs subsidie voor buurtbarbecues. Hoe hechter de buurt, hoe beter bewoners fungeren als ogen en oren van de wijkagent. Commissarissen in de DDR hadden daar hun vingers bij afgelikt. Ik trap er niet in.

Misschien ben ik in de ogen van de buren die man uit het nummer van Tom Waits. ‘He has no dog. No friends. His lawn is dying. What’s he building in there? And I swear to God I heard someone moaning low… and I keep seeing the blue light of a TV show. He’s hiding something from the rest of us… he’s all to himself. What’s he building in there? What the hell is he building in there? And what’s that tune he’s always whistling. We have a right to know…’

Alles wat ik doe of laat lijkt verdacht, voelt verdacht. Maar mijn gazon gaat niet dood. Ik heb geen gazon. Als ik er een had, zou ik het asfalteren. Het kost me al genoeg energie om mezelf de dag door te slepen. ‘Met tranen slapen we ’s avonds in,’ zong ik vroeger in de kerk. ‘Maar ’s ochtends staan we juichend op.’ Zong ik echt mee? Nee, natuurlijk niet. Ik telde de glas-in-loodraampjes, zoog op mijn pepermuntje tot het opgelost was en verlangde naar de laatste orgeltoon. Bon ton om op de religieuze indoctrinatie van je ouders af te geven. Ik doe er als verloren zoon niet meer aan mee. Zoals het ook van weinig volwassenheid getuigt om nog te mokken over het verraad van Sinterklaas. Rondom de goedheilig man organiseren we gezelligheid – althans, tot voor kort, toen Zwarte Piet nog niet gepolitiseerd was – en in het aanzien van de Schepper heeft ons leven zin. Symbolen bij de gratie van instrument. Leugens met de beste bedoelingen, zodat we ons onderdeel wanen van een groter plan.

Leven in die leugen is draaglijker dan gekweld worden door de realiteit. Het besef dat we niet onder de zon leven, maar werken in met kwikdamp verlichte hokken, onder tl wachtend op de bel. Komen we bij zinnen, dan zijn we de zevenmiljardste. Een mond die zich voedt, enkel omdat een mond nou eenmaal gevoed moet worden. Religie, politiek en economie dwingen ons tot een ongemakkelijk samenzijn. Wie zich terugtrekt, krijgt de kudde achter zich aan. Wie zijn eigen plan trekt, wordt op feestjes argwanend ondervraagd. En geknecht in een re-integratietraject.

Daarom sta ik juichend op. Even voelt dat onnatuurlijk, als een Feyenoorder verdwaald op de tribune van verliezend Ajax. Maar al snel sluit ik vrede met de pose, ga ik mee in de wave van het wij gevoel. Hoe harder ik juich, hoe langer ik de tranen die dag ophoud. Gegrom, is het meer. Grommen is mijn grondtoon. Ik ga vol op het orgel om de grom te overstemmen. Niks geen Gloria in excelsis Deo, ik eer het gedoe. Wat ik veracht, moet ik waarderen. Geloof in de gemeenschap draag ik uit. Minimaal, maar toch: ik vervul nog steeds mijn plicht als loyale werknemer, groet buren, smijt vuilnis niet uit het raam. De grom houd ik binnen. Zou er één ontsnappen, dan gaat die over in een oerkreet. Dan brul ik het uit en ben ik mijn baan kwijt.

Ongezien als een nietje onderga ik het kantoorbestaan. Langzaam opschuivend tot ik uit het mechaniek word geschoten en ineen klap. De houding die ik aanneem vergt alle energie. Verroer ik me, dan verstoor ik het mechaniek. Misschien ben ik niet sociaal genoeg om op kantoor te overleven. Daarom sta ik juichend op. Schreeuwend om verbindende kracht.

‘Hoi, morgen,’ zeg ik tegen de receptioniste. Ze kijkt op haar scherm. Daarop kan ze de naam zien van degene die zich net binnen gechipt heeft. ‘Goedemorgen, Samuel,’ zegt ze opgewekt. Ik had me voorgenomen haar naam te vragen, zoals ik me iedere ochtend voorneem een sociale stap te zetten. Maar het voelt ongemakkelijk om na een aantal jaar groeten opeens te informeren naar hoe ze heet. ‘Voorstellen’ kun je het dan niet meer noemen. Ik zou net zo goed meteen haar nummer kunnen vragen, maar dat is nogal ongepast als je het nooit verder dan een plichtmatige groet hebt gebracht. Zo ledig mijn groet, zo onrustig is het weer in mijn hoofd.

In de lift bekijk ik mezelf eens goed. Was die opmerking van Annemiek laatst dan toch een hint? Ze vertelde dat ze eerder secretaresse bij een regionale krant was, dat journalisten er daar zo slonzig bij liepen. Ze vroeg of ik niet liever journalist had willen worden in plaats van communicatiemedewerker. Ik wilde een verhaal afsteken over media als venster op een wereld die geenszins de echte toont, maar een perverse afgeleide ervan: enkel wat afwijkt haalt het nieuws. En dan ook nog eens in negatieve zin. Zonder media, zo wilde ik be[1]togen, zouden we ons slechts druk maken om een ontsnapt konijn, niet om een oprukkend kalifaat. De vermeende islamisering zou geheel aan ons voorbijgaan. Maar als we niet oppassen nestelen de media zich in ons hoofd, in ons hele zijn. Dan reageren we de narigheid in het nieuws af op landgenoten die de onschuld zelve zijn.

Net op tijd had ik door dat ze niet op zo’n betoog zat te wachten. Dat ze een omslachtige stijltip gaf, komt echter nu pas in me op. Driftig probeer ik mijn overhemd glad te wrijven. Ik loop er de laatste tijd inderdaad onverzorgd bij. Thuis viel het mee, maar in het licht van de tl kreukt het overal. Fuck! Zelfs de letters op mijn shirt schijnen door. Vlak voor de ping van de zevende ruk ik het overhemd uit mijn broek. Zo valt het minder op. Misschien moet ik eerst even mediteren op het toilet voordat ik de afdeling op loop. Maar het is al zeventien over negen, twee minuten voorbij het academisch kwartiertje. Het elastiek staat op knappen, als het al niet geknapt is.

Niemand merkt me op, ze hangen allemaal aan de lippen van Hendrik Jan. ‘Annemiek,’ zegt hij. ‘Haal die nieuwe collega nu maar op. En zullen jullie een beetje aardig zijn? Diederik, vertel maar iets over je laatste project. Samuel, ja, waar ben jij eigenlijk mee bezig? Goed, doe maar net of we een gerenommeerd bureau zijn, dat zet meteen de standaard voor die jongen.’

Mij vertellen ze nooit wat. Ik wist wel dat er een vacature te vervullen was, maar niet dat er al iemand geselecteerd is uit het crisisbestand van werkzoekenden. Annemiek rommelt in haar handtas. Op zoek naar een spiegeltje, dat doet ze altijd als ze iemand van buiten ophaalt. Met het spiegeltje controleert ze haar mond en ogen. Waarom houdt ze geen vaste vakjes aan? Voor haar spiegeltje, lippenstift, mobiel en wat al niet voor damesprul. Altijd dat hysterische gerommel, tig keer per dag. Met zo’n instelling kun je toch geen bedrijf administreren? Je bent mooi genoeg van jezelf, wil ik zeggen. Ik zou haar eens uit moeten vragen. Een gedachte die me in de wolken brengt, terwijl ik nu de standaard moet zetten voor een nieuweling.

Hendrik Jan staat achter me. Net op tijd klik ik de e-mail van de opinieredactie weg. De zoveelste afwijzing, wederom niet gemotiveerd. Stel je voor dat ik het courante gelijk aan het wankelen breng. ‘Samuel, ik wil dat jij hem inwerkt,’ zegt Hendrik Jan. ‘Nou ja, dat je hem wegwijs maakt in het systeem en zo. Voor de inhoudelijke overdracht vraag ik een senior. Rianne, ik dacht aan jou. Niet lullig bedoeld, Samuel, je doet het allemaal prima, op jouw manier dan, maar we kunnen er op dit bureau niet nog een kunstenaar bij hebben.’

Rianne lacht zoals ze altijd lacht om Hendrik Jan de chef: meesmuilend, samenzweerderig. Hendrik Jannen bestaan bij de gratie van Riannes. Annemiek is uren per dag in de weer met klusjes voor haar die ze zelf ook kan. Kopietjes maken, dingen opzoeken, afspraken maken, een broodje halen. Dolblij wordt Rianne van dat delegeren. Haar loopje geeft me de rillingen. Een intimiderende tred. Ze concurreert met Diederik om de functie van plaatsvervangend afdelingshoofd. Een functie die we helemaal niet nodig hebben, een strijd die ze beiden nog onuitstaanbaarder maakt – en mijn kantoorbestaan almaar ondraaglijker.

‘Ha, kijk, daar is ’ie,’ zegt Hendrik Jan. ‘Collega’s, mag ik jullie voorstellen aan Christiaan Breederode.’ Christiaan doet een stap naar voren en schudt Hendrik Jan de hand alsof ze elkaar al jaren van de peddelclub kennen, wat misschien ook wel zo is. ‘Zeg maar Chris, hoor,’ zegt Christiaan terwijl hij ons kalm in zich opneemt. Iedereen, zelfs Diederik, staat direct op voor het schudden van zijn hand. Behalve Rianne, die laat blijken dat ze nog ergens druk mee is, dat het groentje eerst haar waardering moet verdienen. Eindelijk staat ze op, heet hem welkom en wisselt wat beleefdheden uit. Het is nu aftellen voordat ze met een sneer komt. Drie, twee, een, en jawel: ‘Zeg Chris, vertel me eens, hoe heb jij je door die sollicitatie gebluft?’ Ze houdt haar gezicht in de plooi om het Christiaan nog lastiger te maken. ‘Bluffen is mijn specialiteit,’ zegt hij. ‘Daar ben ik toch juist voor aangenomen?’ Daar heeft Rianne niet van terug. ‘O-ho, o-ho,’ lacht Diederik hol.

‘Vergis je niet in Chris,’ zegt Hendrik Jan. ‘Hij is niet zomaar communicatiedeskundige, hij is communicatiestrateeg. Chris gaat voor ons een nieuwe markt aanboren, die van de politici. Weet je wat hij zei in de sollicitatie? Iedereen klaagt over politiek als personalityshow. En terecht, want dat amateurtoneel lijkt nergens op. Het kan veel beter.’ Christiaans blik blijft in de mijne haken. ‘Samuel, toch? Geef me nog eens zo’n stevige hand, beste Samuel.’ Ik wil hem een knal voor zijn kop geven, maar geef hem een hand. Hij blijft me recht in de ogen kijken, ik voel zijn andere hand op de rug van mijn hand. ‘Kijk, je begint al te gloeien, dat is van genegenheid, omdat ik met een klein gebaar een heel gewone handdruk warmer maak.’

Ik wil daar iets op terugzeggen, ik zoek naar woorden, maar Christiaan is al met Rianne bezig, zijn volgende project. ‘Mag ik,’ vraagt hij aan haar. ‘Er zit een pluisje op je mouw.’ Rianne begint te stralen.

‘En nu, lieve mensen, nu moet ik haar vragen een selfie van ons te maken. Maar helaas: ik ben geen politicus, ik train politici. Dat wil ik vanuit ons bureau – mag ik al “ons” zeggen? – in de markt zetten. Wij maken van dat amateurtoneel toptheater.’ Diederik begint te klappen. Hendrik Jan en Rianne volgen. Annemiek vraagt wie er koffie wil.

Via de brandtrap ontvlucht ik het gekwebbel. Tussen de containers steek ik een sigaret op. Ik inhaleer diep en blaas de irritatie uit mijn lijf. Het gaat me minstens drie sigaretten kosten om rustig te worden. Normaal gesproken heb ik aan één genoeg, twee in noodgevallen. Maar Christiaan is Diederik in de overdrive. En dit is nog maar zijn entree. Ik kan beter meteen een spuit heroïne in mijn arm zetten. We zitten hier verdomme integratienota’s uit te tikken – en wat doet Hendrik Jan? Die neemt alleen maar gelukte kinderen met een voorsprong aan, zoals cabaretier Micha Wertheim dat zo raak uitdrukte. Correcte praatjes over de multiculturele samenleving, maar bij Puntjes op de i blijft het roomblank. De kandidaat moet passen in onze bedrijfscultuur, klinkt het dan. Dat is nu juist het punt: de landscultuur is de gemene deler van alle bedrijfsculturen. Zolang organisaties in het hogere segment enkel mensen aannemen waarmee ze zich identificeren, wordt het nooit wat met de emancipatie van minderheden. En dan heb ik het nog niet eens over het promotiebeleid. Waarom altijd dominantie, narcisme, manipulatie en intimidatie belonen als er topfuncties te vergeven zijn? En niet reflecterend, empathisch en motiverend vermogen? Daar schijnen vrouwen begaafder in te zijn, maar zolang er geen diversiteitsbeleid op karakter is, worden alleen de vrouwen directeur die zich net zo horkerig gedragen als hun mannelijke evenknie. Daar schiet je dus niks mee op.

‘Rook jij?’ vraagt Christiaan als ik hem tegenkom op de gang. ‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik af en toe,’ zegt hij. ‘Geef me een seintje als je weer gaat, dan doe ik mee. Wist je dat de rokers het best op de hoogte zijn van het reilen en zeilen in een organisatie?’ Ik kuch. ‘De roddels, bedoel je zeker. Heeft Hendrik Jan al een computer voor je geregeld?’ Christiaan knikt. ‘Goed, laten we dan snel terug naar de afdeling gaan. Nog voor de lunch ken jij het systeem op je duimpje. Alleen de basis hoor, niet al die contentmanagementsystemen, die zijn per project weer anders.’

Christiaan leert snel. Hij stelt de juiste vragen. Op die ene na, over de automatische handtekening onder de e-mail. Meneer wil al direct door het leven als ‘politiek adviseur’, terwijl hij alleen nog maar een pluisje van Riannes mouw heeft geplukt. Je begint met rotklusjes, had ik moeten zeggen. Vakken vullen op websites die niemand be[1]zoekt. Toch stel ik zonder morren de handtekening in, met logo en al. ‘Hoe laat beginnen jullie hier?’ vraagt hij. Daar moet ik over nadenken. ‘Hangt ervan af,’ zeg ik. ‘Kwart over negen ongeveer.’ Ongeloof in zijn ogen. ‘Echt? Dat is uitslapen voor mij.’ Diederik roffelt op zijn bureau. ‘Ga je mee lunchen, Chris?’ Aan mij vraagt hij dat niet eens meer. Ik eet heel de dag mueslirepen. Als ontbijt, als lunch en soms zelfs als avondeten. Astronautenvoer dat extra rooktijd oplevert. Of beter gezegd: vluchttijd.

Zodra iedereen naar de kantine is, reply ik op de afwijzing van de opinieredactie met een nieuwe brief. ‘Geachte redactie,’ schrijf ik. ‘Nu u Zwarte Piet in de ban heeft gedaan, is het zaak daar wat tegenover te stellen. Een heerlijk avondje voetbal bijvoorbeeld. Maar net als goed bestuur, komt dat niet uit de lucht vallen. Daarom stel ik voor dat u zich niet enkel als waakhond van de democratie manifesteert, maar ook van de sport. Getuige de weinige pagina’s die u daaraan besteedt, beseft u onvoldoende hoe verenigend de kracht van een nationale voetbalroes is. Dat is gek, want toen Nederland zich niet plaatste voor het EK van 2016, ging het bergafwaarts met de saamhorigheid.’

‘Ik heb wél oog voor de bindende kracht van Oranje. Zodra ons elftal speelt, word ik als bij toverslag bevangen door liefde voor het vaderland. Dan juich ik met mensen die ik normaal gesproken mijd. Als dat mij al overkomt, hoe positief moet de uitwerking dan wel niet op nationale schaal zijn? Richt u zich op de kwaliteit van het spel, dat niet zomaar een spelletje is. Maak u hard voor straf bij verlies, zoals in Ivoorkust gebruikelijk is. Toen dat land de Africa Cup of Nations 2000 verprutste, moest de selectie als een kikker rondspringen en lessen volgen in patriottisme. Of neem een voorbeeld aan het Irak onder Hoessein. Uday, zoon van de dictator, belde volgens The Guardian tijdens de rust naar de kleedkamer. Niet om spelers moed in te praten, maar met de mededeling dat hun benen eraf zouden gaan bij verlies. Zulks motiveert. In Nederland halen politici echter hun schouders op bij verlies, maar ze claimen wél de winst. Zo schoof Balkenende aan bij Studio Sport toen we met 4-1 van Frankrijk wonnen. Rutte had dus uit zijn vel moeten springen toen we ons niet plaatsten voor het EK.’

‘Waar ben jij nou mee bezig?’ vraagt Rianne. ‘Dat ziet er niet uit als een project van ons.’ Voor ik een smoes kan verzinnen, loopt ze alweer weg met haar intimiderende tred. Niets irritanter dan gestoord worden in een brief. Vlug zet ik mijn research voort en tik verder.

‘Topvoetbal is zoiets als oorlog, zei Rinus Michels. Nog meer dan oorlog is voetbal nationbuilding. Volgens antropoloog Benedict Anderson is het natiegevoel niet gebaseerd op echt contact, maar op een beeld waarmee iedereen zich identificeert. Ongeacht de ongelijkheid, wordt de natie opgevat als horizontaal kameraadschap. Uiteindelijk is het deze broederschap die mensen ertoe aanzet vrijwillig te sterven voor een dergelijke verbeelding. “Je kunt geen gemeenschap vormen met alleen abstracte begrippen als vrijheid en democratie,” beaamt historicus Coos Huijsen. Er is volgens hem behoefte aan een emotionele dimensie die zin en betekenis geeft aan het zijn van een gemeenschap. Uit de mond van voetballers komen nog klaardere analyses. “Ik mis de bereidwilligheid om iets te doen voor een ander,” zei oud-doelman Ronald Waterreus tijdens het EK van 2012. “Moet je opletten hoe dit elftal elkaar niet helpt,” reageerde oud-prof Jan van Halst. Jan Mulder voorspelde dat vroege uitschakeling de verkiezingen zou beïnvloeden. “Proteststemmen!” Geachte redactie, als u hecht aan een saamhorig volk, houd dan eens de bondscoach scherp in plaats van de premier.’

‘Samuel,’ zegt Hendrik Jan, harder dan nodig. ‘Rianne zei dat je om werk verlegen zit. Kijk even in je mail, wil je? Dat document heb ik je gister al gemaild om na te kijken, maar reageren: ho maar. Blijf ik hangen in je spamfilter of zo?!’ Ik scroll door mijn mail. ‘Oké,’ zeg ik. ‘Vanmiddag is het af.’ Rianne doet net alsof ze niks hoort, maar ze kan haar valse lach dit keer nauwelijks onderdrukken. Haar specialisme is het maken van leugenachtige bedrijfsfilms. Als de Leni Riefenstahl van dit communicatiekamp zou ze een powerkoppel kunnen vormen met Christiaan.

Het document bevat een draaiboek voor een ‘Wethouders Dialoog’ over ‘Ombuiging van financieringsarrangementen’. Alleen al voor het wegwerken van die overbodige spatie zouden we een dikke factuur moeten sturen. Maar dat zal ze een worst wezen, want getuige de locatie, het viersterrenhotel Des Indes, is er weer op niets bezuinigd. Ik moet erheen om te notuleren. Aantekeningen maken tussen gezagsdragers die praten over bezuinigingen terwijl ze zich op kosten van de belastingbetaler verlustigen aan een vijfgangendiner. In die overdaad smelten politieke verschillen overigens wel als sneeuw voor de zon, want juist de socialisten laten dan de duurste wijn aanrukken. Beter kan ik nu al het verslag van hun nog te voeren gesprek schrijven. Het ene ‘voorstel tot synergie’ zal wedijveren met het andere over ‘resultaatgericht benchmarken’. Uitkomst is steevast dat er ‘een punt op de horizon’ gezet moet worden om ‘de burger centraal te stellen’.

Hendrik Jan moet even geduld hebben. Ik rond eerst mijn ingezonden brief af. Waar was ik gebleven? O ja, de selectie. ‘Het nationale elftal kan zich alleen in de kijker plaatsen als de synthese correspondeert met…’ Ik ram op backspace, dat jargon is nog besmettelijk ook. ‘Let erop,’ schrijf ik, ‘dat er verhoudingsgewijs net zoveel negers opgesteld staan als in de echte samenleving.’ Ook dat delete ik maar, want ‘neger’ is een verboden woord. ‘…allochtonen,’ tik ik nu, hoewel de staat heeft afgekondigd dat we voortaan over ‘mensen met een migratie achtergrond’ moeten spreken. Plots besef ik dat de allochtoon juist oververtegenwoordigd is bij Oranje. Dan moet het dus witter op het veld, anders herkent de boze blanke man zich er niet in. Maar als ik daartoe oproep, word ik wéér niet geplaatst. Ik schrap de laatste zin en druk op send.