Calcium, magnesium, natrium. Alles wat een mens nodig heeft, zit in het water dat mij omringt. Naakt schuil ik in deze sauna. Ik sluit mijn ogen. Ik denk aan mijn vlucht door struik en stad. Ik heb schrammen, moddervegen en blauwe plekken. Bicarbonaat, sulfaat. Moleculen dringen door mijn poriën. Naakt heel ik in deze sauna. Week ik los van avontuur.
Drie kilometer verderop liggen Camiel en Pieter. Mijn vrienden, afgegleden in een ravijn. Het zal niet lang duren voordat ze gevonden worden. Vannacht konden ze nog feesten. Op Exit, het festival waar ze naar hadden uitgekeken. Ik had woorden met ze. Of zij hadden woorden met mij. Ze wilden praten omdat het zo niet langer kon. Irritatie die tot een climax kwam in het lenen van een toilettas.
Als een monnik bestudeer ik de informatiebordjes op de tegelmuren. Geen feitje zal mij ontschieten. Vastberaden zwem ik van bordje naar bordje, in water van 26 graden Celsius. ‘Pijnlijke gewrichten, nierstenen, maagzweren.’ Dit magische water geneest alles, belooft de sauna. Ik lees om gedachten te verdrijven, maar ze dwalen af naar de toilettas van Camiel.
Camiel had aan alles gedacht. Een vibrerend scheerhandvat, mesjes in een click-and-go-bakje, aftershave, een elektrische tandenborstel, wattenstaafjes, een kniptang voor teennagels, paracetamol en hydraterende gezichtszalf. Een toilettas georganiseerder dan de voorraad van een spaceshuttle. Een kijkje in Camiels toilettas is een kijkje in Camiels hoofd.
Praktisch alles waar Camiel aan dacht, was ik vergeten. Toen ik opgefrist terugkeerde bij de tent, begon het gezeik. Van verre zag ik ze al zitten. Breeduit in hun designstrandstoelen. Biertje in bekerhouder, benen op bijzettafel. Pieter, handelaar bij een beursfonds, borg zijn zonnebril op in een etui. Hij keek me indringend aan. Camiel, handhaver bij een gemeente, liet hij het woord doen. Je kon aan ze zien dat ze gerepeteerd hadden.
“Jezus, Samuel. Dit kan echt niet!”, zei Camiel. Ik informeerde wat er niet kan. “Ten eerste: dat was Pieters handdoek. Ten tweede: je kunt niet zomaar mijn toilettas pakken. Ten derde…” Hij keek naar Pieter. “Ik wil dat je die kapotte strandstoel vergoedt”, vulde de handelaar aan. Camiel krabde aan zijn arm. “Oh ja”, zei hij. “Vannacht heb je de rits opengelaten. Ik ben helemaal lek gestoken. Neem dan verdomme ook zelf een tent mee.”
Ik zei dat ik voor die muggen wel een zalfje heb en rommelde in zijn toilettas. Toen viel zijn elektrische tandenborstel in een modderplas. “Godver”, brulde het gehydrateerde heethoofd. “Je houdt de boel op. Ik moet nog duizend dingen doen.” Wat voor dingen dan, vroeg ik. “Toiletpapier, Samuel. Haringen aandrukken. Vuilniszakjes halen. Waterflesjes.”
Pieter maande hem tot kalmte. “Vanavond, Camiel. Bij het eten.” Toen stonden ze op en klapten hun strandstoelen vakkundig in. Bijna synchroon. Soepel lieten ze het campingmeubilair in een speciale hoes glijden. “We zien je om zeven uur bij het restaurant van gister”, commandeerde Pieter. “We moeten praten omdat het zo niet langer kan.”
Dit drama ontspon zich vanmiddag. In beklemmende hitte. Een ander soort hitte dan nu. Misschien had Camiel een zonnesteek. Ik wil hem vergeten. Ik wil dat Camiel geen consequenties heeft. Ik dompel me onder in het bruisbad van 34 graden. Ik strek me uit. Ik sluit mijn ogen. Ik schrik op. Ik stap over in de ‘thermal pool’ van 38 graden. Mijn lichaam is gereinigd. Nu mag mijn geest verdampen. Schelle stemmen verstommen. Hitte verzwakt mijn zintuigen. Geluid versmelt met gerommel van borrelend water. Ik versuf. Ik droom weg.
Klokslag zeven uur meldde ik me bij het restaurant. We bestelden hetzelfde als gisteren, eergisteren en de dag daarvoor. Drie kommetjes vissoep en het dagmenu. Camiel zei dat hem iets van het hart moet. “Het lijkt wel of jij niet nadenkt bij de dingen.” Ik vroeg welke dingen. “Gewoon, de dingen.” Ik zei dat ik niet zoveel op heb met gewone dingen.
Pieter onderbrak. “Wat denk je nu zelf, Samuel? Dat je zomaar zonder tent naar een meerdaags festival kan reizen? Eerlijk gezegd waren we dronken toen we je uitnodigden. We hebben je anderhalf jaar niet gezien. Wat we leuk aan je vonden, ben je kwijt. Wat we niet leuk aan je vonden, is verergerd. Daarbij, je profiteert van ons. Van ons geregelde leven.”
Ik zuchtte. “We zien dat je het moeilijk hebt”, vervolgde Camiel. “Maar we weten niet met wat.” Ik blies rook uit. Camiel wapperde. “De dingen”, zei ik. “Ik heb het moeilijk met de dingen.” Welke dingen, vroeg Pieter. “Wel duizend dingen”, antwoordde ik.
Terug bij de auto beval Camiel me buiten te wachten. Hij wilde overleg met Pieter. Zittend tegen de bumper rookte ik een sigaret. Het liep daar af, zag ik. Een rollende auto zou er vaart kunnen maken. Vijf meter tot de afgrond. Ik zette mijn voeten schrap tegen een stronk. Ik strekte me beheerst maar met kracht uit. Pieter had niks door, Camiel wel. In een reflex rukte hij nog aan de handrem. De auto minderde vaart. Maar niet genoeg om tot stilstand te komen.
Festivalmuziek dreunde door als een aan land rollende tsunami. Als de bubbels van deze whirlpool. Ik denk aan de duizend dingen van Camiel. Aan de zonnebril die Pieter nooit meer nodig zal hebben. Ik plons in het grote bad. Met vlugge slagen doorklief ik het water. Borstcrawl, rugcrawl. Zolang ik met mijn armen maal, malen mijn gedachten niet. Nat betreed ik het zweethok. Hoe meer ik damp, hoe minder ik ben.